Het denken over de markt en over marktwerking mag zich verheugen in een toenemende belangstelling.
Al was het maar om lering te trekken uit de harde lessen van de kredietcrisis.
Hoewel organisatieadviseur Martin Simon er niet helemaal gerust op is dat de mensheid leert van fouten, geeft hij ons wel een belangrijk inzicht.
En dat is het essentiële onderscheid tussen organisaties met een taakfunctie, en organisaties met een marktfunctie.
Simon leert ons dat een organisatie met een taakfunctie (waarbij die taak afkomstig is van een hiërarchisch hoger niveau), strategisch gezien onvoldoende mogelijkheid heeft om zich daadwerkelijk als een organisatie met een marktfunctie te gedragen.
In zijn jaarverslag 2008 van de Raad van State gaat vice-president Herman Tjeenk Willink in op de beperkingen van de marktwerking.
Waarbij hij de link legt met het gedachtegoed van Martin Simon.
De filosoof Hans Achterhuis gooit het over een heel andere boeg.
Hij is niet alleen kritisch op marktwerking bij organisaties met een (overheids)taak, hij is kritisch op het hele idee van markteconomie.
Achterhuis heeft eerder onderzoek gedaan naar technische en sociale utopiën.
En volgens hem heeft ook het huidige marktdenken alle kenmerken van een utopie.
De opkomst van de markteconomie was in zijn optiek allesbehalve een natuurlijk proces.
Hij stelt dat er vaak overheidsmaatregelen nodig waren, soms zelfs met geweld, om de vrije markt te creëren.
‘Vóór de zestiende eeuw was de gemeenheid in veel landen een belangrijk fenomeen.
In Engeland waren dat bijvoorbeeld de commons, in Nederland was het de meent.’
Een stuk grond waar ieder lid van een bepaalde gemeenschap vrij toegang toe had.
Mensen konden er hun vee weiden, turf of brandhout vandaan halen, en er vaak ook wat gewassen op verbouwen.
Ze hadden een erkend gebruiksrecht en mochten de meent alleen gebruiken om ermee in hun eigen levensonderhoud te voorzien, niet om er geld of winst mee te maken.
‘Eind vijftiende eeuw nam het kapitalisme in Engeland een aanvang doordat de commons door de grote feodale heren in beslag werden genomen.
De feodale heren omheinden de gemeenschappelijke gronden en maakten er exclusief privé-bezit van om hun schapen op te weiden.
Extreme ellende en hongersnood waren het gevolg.’
Uiteindelijk moesten de boeren die van hun gronden verdreven waren onder erbarmelijke omstandigheden en voor een hongerloon gaan werken in de nieuw opgerichte fabrieken.
‘Een langdurig proces van maatschappelijke disciplinering was nodig om deze zelfstandige boeren te veranderen in afhankelijke loonarbeiders.
Volgens een Engelse parlementaire commissie uit 1795 hadden de gemene gronden het werkvolk in staat gesteld ‘om zonder veel inspanning in zijn levensonderhoud te voorzien’.
Daar moest een eind aan worden gemaakt; loonarbeid en armenwetten pasten beter in een kapitalistische markteconomie dan de gemeenheid.’
Zo’n gemeenschap of meent spreekt me aan.
De naam van het dorp Emmer Compascuum waar ik opgroeide verwijst al naar de gemeenschappelijke weide die het vroeger was.
En ook hier veranderde het oorspronkelijke landelijke karakter in een meer industriële oriëntatie.
Dat waren barre tijden, passend in de kritische visie van Achterhuis.
Sietse van der Hoek beschrijft in zijn boek “Door den vreemd’ling met eerbied te naderen” hoe een eeuw geleden de schepping opnieuw begon in de veenkoloniën.
“Mannen, vrouwen en kinderen uit alle windstreken kwamen toegestroomd om in het veen een hard bestaan te vinden. Ze pionierden om te kunnen leven.”
Een interessante visie komt van kunstschilder Gertjan Scholte-Albers.
Hij vertelt dat hij pas na zijn jeugd interesse kreeg voor de kunst.
“Ik kom uit een vrijwel non-culturele familie en woonomgeving.
In de veenkoloniën van noordoost Drente, de dorpen waar ik opgroeide, hebben mensen weinig weet van schilders als Rembrandt of Leonardo da Vinci, laat staan van de vele kunststromingen die de schilderkunst rijk is.”
Toch heeft die achterstand Gertjan niet weerhouden (gestimuleerd?) om zijn talenten in de schilderkunst te herkennen en te ontwikkelen.
Misschien had de marktwerking zich nog niet ver genoeg ontwikkeld in het veenkoloniale gebied.
En was er sprake van een (tijdelijke) achterstand op regio’s die zich al eerder cultureel ontwikkeld hadden.
Uiteraard is het vervelend als marktwerking doorschiet.
Maar bij een gunstige ontwikkeling ontstaat ook een rijke bijvangst op cultureel gebied.
In een wereld waarin de visie en de ambitie zich beperkt tot de volgende meent, is er op cultureel gebied niet veel te verwachten.
Paul Mencke, februari 2011